Alle genoemde plekken kun je vinden op deze kaart.
Palau
Zondag 4 mei – De overtocht is een fluitje. Bij vertrek zie je Sardinië al liggen en binnen een uur ben je er. De formaliteiten stellen weinig voor. Niet aan de Franse kant en niet aan de Italiaanse kant. Er wordt beter gecontroleerd of je gasbusjes mee heb dan dat je een geldig paspoort hebt.

Als we Santa Theresa Gallure binnenvaren zien we meteen een Genuese toren staan. Blijkbaar hebben ze hier gewoon hun hobby voortgezet. We rijden de boot af en in een half uurtje naar Palau. Daar willen we wat dagen besteden om in elk geval de La Maddalena eilanden te bekijken. Camping Acapulco (€30) ligt hier heel geschikt voor.
Ze zijn nog met de middagrust bezig als we komen maar dat geeft ons de gelegenheid om even rond te kijken. De camping lijkt erg chaotisch opgezet. Geen vaste plekken maar waar je wilt staat en kunt staan. In eerste instantie zien we weinig geschikts maar uiteindelijk vinden we toch een prachtig plekje, op 20 meter van een strandje en het water en mooi besloten. Omringt door bloeiende jasmijn en met het zachte geklots van de golven, vinden we weer dat we een mooi plekje hebben gevonden. Het enige nadeel is dat je hier weer geringd wordt als een postduif. Maar goed, het zij zo. Je moet er wat voor over hebben.
De Maddalena-archipel
Maandag 5 mei – Net boven het noorden van Sardinië ligt een klein paradijs dat de meeste mensen alleen per ongeluk ontdekken terwijl ze op zoek zijn naar een goed plekje voor hun handdoek: de Maddalena-archipel.
De archipel bestaat uit zeven hoofdeilanden en een hele hoop mini-eilandjes die eruitzien alsof ze per ongeluk in zee zijn gevallen en gewoon bleven liggen. De grootste van het stel heet, heel verrassend, La Maddalena – honderd punten voor originaliteit. Dit eiland is het grootst, maar nog maar 20 vierkante kilometer. De archipel staat met name bekend om zijn hagelwitte stranden en turquoise/aquamarijne water,
Maar hier gaat het niet alleen om zon en zee – de geschiedenis hangt hier in de lucht als zonnebrandcrème in juli. De halve wereld is hier geweest in het verleden. Tel je even mee? Eerst het Nuraghe-volk (Rond 1800 v.Chr. ), toen Feniciërs (8e eeuw v.Chr. ) gevolgd door Puniërs (550 v.Chr.), Romeinen, Vandalen, Byzantijnen en Arabieren. En dan nog de mensen uit Pisa en Genua, en later de Kroon van Aragon. Ook blijkt dat deze eilanden net zo populair bij zeevaarders zijn als een gratis buffet op een cruiseschip. Onder andere Napoleon probeerde het ooit te veroveren (mislukt) en admiraal Nelson was hier niet weg te slaan. En alsof dat nog niet genoeg beroering was: de Amerikaanse marine hield hier tot 2008 een geheime strandvakantie met kernonderzeeërs. Ik verzin dit niet!
En als je dacht dat alleen zeehelden en militairen de weg naar Maddalena vonden – think again. Beroemdheden kwamen hier ook graag hun zwembroek showen. Garibaldi, de Italiaanse vrijheidsstrijder – een hipster avant la lettre-, woonde er jarenlang op het eiland Caprera. Hij koos het niet voor de wifi, maar voor de rust – al kreeg hij er na zijn dood alsnog een enorm aantal volgers bij. In recentere tijden lieten sterren als Tom Cruise, Madonna en zelfs prinses Diana hun jacht hier aanleggen. Want tja, als je beroemd bent, wil je óók turquoise water zonder paparazzi in een snorkelpak.
Tegenwoordig zijn de Maddalena-eilanden een nationaal park, wat betekent dat de natuur daar wordt beschermd alsof het de laatste Nutella-pot op aarde is. Turquoise water, roze stranden (alleen nog vaag want het meeste roze zand is door toeristen meegenomen als souvenirtje totdat er boetes op kwamen te staan), en baaien waar je alleen met een bootje komt – of met de conditie van een berggeit.
Wij laten deze keer de geit in de wei en kiezen voor een bootje. Het was wat wikken en wegen want, zuinig als we zijn, gaan we meestal voor goedkoop. Maar niet deze keer. We kiezen voor de luxe versie op een catamaran, een kleine groep en een lunch met wijn onderweg (€108 per persoon) En daar hebben we geen spijt van.
We stappen om 10 uur op een prachtig – volgens mij nieuw- schip met vijf nationaliteiten. Schipper Julien ziet er niet zo oud uit maar hij weet al scherp aan de wind te varen. Geholpen door zijn ketelbinkie Umberto kiezen we het ruime sop. We gaan eerst bij Punta Sardegna en dan specifiek Porto Rafael langs waar een gevluchte homofiele Spaanse graaf een huisje liet bouwen. Ik ben niet snel jaloers op een huis maar als ik de ideale woonomgeving zou mogen bedenken dan zou het erg op deze plek lijken.
Daarna gaan we door naar het eilandje Spargi wat eigenlijk gewoon een stuk steen in zee is. Maar wel een stuk steen met hagelwitte stranden en de meest aquamarijne zee die ik me kan voorstellen. We besteden daar een uurtje. Tijd genoeg voor mij om de drone even uit te laten terwijl anderen het zwempak aan doen en op zoek gaan naar een blaasontsteking. Want het water is -voor mij- nog veel te koud.
We steken over naar Budeli en Santa Maria. Daar zoekt de schipper een plekje in de luwte om ons van een lunch te voorzien. Ze zijn erg multifunctioneel deze mensen. Dat rustige plekje is wel nodig want bij het oversteken kwamen we vol op de westenwind te staan. Goed voor het zeilen -ja… geen gesjoemel met een motor maar, net als Nelson, met van die grote witten lappen- maar het schip gaat heen en weer als een tennisbal in een droogtrommel. Afijn, we vinden een plekje en daar worden we vol gestopt met Sardijns eten en dronken gevoerd met Sardijnse wijn.
Daarna wordt het toch weer tijd om richting huis te gaan. We maken nog één stop bij Spaggia di Cavelie. volgens onze grote roerganger een van de mooiste stranden van Sardinië. Zo mooi dat je nog net wel je zwembroek mee mag nemen maar verder niets. Ook geen handdoek en geen schoenen (en over die stenen lopen is héél vervelend). Want wat je niet bij je hebt kun je ook niet neerleggen. Ze zijn als de dood dat je zand meeneemt -bedoeld of onbedoeld- onder je schoenen of in je handdoek.
Dat is ook bij Spaggia Rosa gebeurd. Dat strand was echt roze maar dat is nu volledig verdwenen door het massatoerisme maar vooral omdat teveel mensen dit zand meenamen. In 1994 is besloten het compleet af te sluiten voor publiek. Je mag er niet op, niet zwemmen en niet aanleggen. Toch betreden gaat je €1800 kosten. We kunnen er van een afstandje naar kijken en ik zie alleen langs de vloedlijn nog een streepje roze.
Vanaf daar klotsen en hobbelen we in een uurtje weer terug naar Palau. Het is nóg harder gaan waaien en ik ben blij dat ik een pil tegen zeeziekte heb geslikt. Anders had zomaar mijn Sardijnse lunch nog een keer kunnen eten.

Tegen vijven meren we weer aan. Wat een prachtige tocht was dit. Op deze manier zien we toch weer dingen die we anders alleen op plaatjes kunnen bekijken. Het was een tropisch sprookje, maar dan op z’n Italiaans. Zon, witte stranden, turquoise zee, goed eten én een beetje chaos. Precies zoals het hoort.
La Maddalena (2x)
Dinsdag 6 mei – Gisteren hebben we de Maddalena’s bekeken. En vandaag gaan we La Maddalena bekijken en daarna La Maddalene. En nee, dat is niet drie keer hetzelfde. Deze verwarring ontstaat wanneer de stad, het eiland én de archipel allemaal dezelfde naam dragen.

Er varen twee maatschappijen op La Maddalena, die nu samen drie overtochten per uur verzorgen. In de zomer zijn dat er zelfs vier. Voor een kleine € 30 staan we, na een half uurtje varen, aan de overkant. In dat bedrag zit ook nog €5 ‘landing fee’ inbegrepen: een extra toeristenbelasting (die hier overigens al € 3 per persoon per dag bedraagt). Ik hoop dat de veerbootmaatschappijen naar de Wadden dit niet horen – weer een nieuw verdienmodel.

Het eiland is ongeveer 20 vierkante kilometer groot, wat betekent dat je het in één dag het hele eiland kunt rondtoeren. Op de fiets! Met genoeg tijd voor een gelato. En een birra. Dat is precies wat we vandaag gaan doen. Er is een panoramische route van zo’n 20 kilometer die je helemaal rond het eiland leidt. En panoramisch betekent natuurlijk niet dat je op zeeniveau blijft: er zitten een paar honderd hoogtemeters in. Gelukkig zijn die mooi over de dag verdeeld, dus het klimwerk valt mee.
Het is een mooie ronde, met leuke uitzichten, veel bloemen langs de kant (dat is het voordeel van reizen in het voorseizoen), en natuurlijk weer aquamarijn water en witte stranden. Op een van die plekken eten we ons boterhammetje op.
Als we bijna rond zijn, nemen we de afslag naar het aanpalende eiland Caprera, waar Garibaldi zijn laatste jaren doorbracht. Ik kende de man helemaal niet, dus ik heb hem even opgezocht.
Giuseppe Garibaldi – oftewel de “superheld met een snor”– was een van de belangrijkste figuren in de Italiaanse eenwording. Hij was een Italiaanse vrijheidsstrijder, revolutionair en een man met een garderobe die bestond uit maar één outfit: rood shirt, sjaaltje, en een flinke dosis charisma.
Geboren in 1807, begon hij als zeeman (ja, een soort Italiaanse Jack Sparrow, maar dan met een politieke missie). Al snel had hij genoeg van varen en besloot hij dat Italië hoognodig een opknapbeurt nodig had – want in die tijd was Italië een rommelige verzameling van koninkrijkjes, pauselijke staten, en plekken waar iedereen elkaar in de haren zat. Garibaldi’s grote droom? Eén Italië, vrij en verenigd. En hoe doe je dat? Juist: met een stelletje fanatieke vrijwilligers – de “Roodhemden” – storm je gewoon Sicilië binnen alsof je op schoolreisje bent, maar dan met zwaarden. In 1860 begon hij aan zijn meest legendarische actie: de “Expeditie van de Duizend” (niet dat ze echt met duizend waren, maar hé, marketing!). Hij veroverde in no time Zuid-Italië en gaf het netjes cadeau aan koning Victor Emanuel II.

Garibaldi was geliefd, gevreesd, en soms ook een tikkeltje dramatisch. Toch werd hij een icoon van de Italiaanse eenwording, een soort nationale opa met het hart op de juiste plaats en een voorliefde voor revolutie. Na al dat vechten, bevrijden en rondmarcheren dacht onze held: “Weet je wat? Ik ga op een eiland wonen.” En zo belandde hij op Caprera, een zonovergoten rots in de Maddelena’s, Dat hij voor de helft kocht en waar hij zich vestigde als boer. De man die koninkrijken op de knieën kreeg, ging kippen houden en olijven verbouwen.

Maar denk niet dat hij zich daar verveelde. Caprera was zijn rustpunt, maar ook zijn geheime commandocentrum. Als Italië weer eens in de knoop zat, kwam er vaak een bootje aan, klop-klop op de deur: “Giuseppe, Italië belt weer…” En hup, daar ging hij weer, met z’n stok en zijn hipster kapsel. Garibaldi stierf op Caprera in 1882, tussen zijn olijfbomen en zijn verzameling revolutionaire herinneringen. Maar hij bleef een legende – zelfs als eilandboer.
Garibaldi’s huis op Caprera – dat nu een museum is – was geen doorsnee boerderij, maar een soort revolutionair hoofdkwartier met uitzicht op zee. Hij bouwde het grotendeels zelf (jawel, hij kon ook timmeren), met simpele meubels, een bed dat hij deelde met zijn hond en een speciale stoel voor zijn houten been. We kunnen het museum in voor €8 per persoon, en dat doen we dan ook. Het is goed georganiseerd, netjes, en er zijn meer suppoosten dan bezoekers – wij zijn de enigen. Volgens mij lopen de meeste Italianen met hem weg, maar buitenlandse toeristen hebben er geen geld voor over. Wij zijn aangenaam verrast door de Engelstalige uitleg. Inmiddels weet ik meer van Garibaldi dan van sommige goede vrienden. We fietsen daarna het laatste stuk terug naar La Maddalena en parkeren de fiets bij de haven. Tijd voor een ijsje.
Vlak achter de haven ligt het oude centrum, waar we even doorheen wandelen. Het zijn maar een paar straatjes, maar na het toeristische geweld van Corsica voelt dit als een verademing. Terwijl het toch een van de hotspots van Sardinië is. Overigens is La Maddalena met zijn 10.000 inwoners een stuk groter dan Palau (4.000). De meeste voorzieningen – ziekenhuis, scholen, enzovoorts – liggen dan ook op het eiland. We hebben het al snel gezien. Zeker omdat we niet naar een ziekenhuis of naar school moeten. En omdat we nog een half uurtje moeten wachten op de ferry, drinken we nog een biertje.
Zo is mijn eigen voorspelling geverifieerd: in één dag het eiland rond. Op de fiets. Met genoeg tijd voor een ijsje en een biertje.
Costa Smeralda
Woensdag 7 mei – Het is verleidelijk om hier een stukje grond te kopen, de bus erop zetten en hier te blijven. Maar misschien is het ook goed om te kijken hoe de rest van Sardinië is. We pakken dus maar de spullen in en vertrekken richting het zuiden.
Als eerste hebben we een trekking door de Spar geboekt. De koelkast en de kratten zijn leeg dus we moeten wat. Gaat allemaal goed en de enige die er blaren aan overhoudt is de portemonnee. Op ons lijstje hebben we ook Costa Smeralda staan. En om niet de hele kuststrook te moeten doen hebben we één representatieve plaats uitgekozen; Porto Cervo. Maar eerst wat over de Costa Smeralda.

Costa Smeralda is een schitterende kuststrook in het noordoosten van Sardinië die rechtstreeks uit een glossy magazine geplukt lijkt te zijn, compleet met hagelwitte stranden, kristalhelder water en toeristen die eruitzien alsof ze per ongeluk op een catwalk terecht zijn gekomen in plaats van een vakantieoord.
De naam alleen al – Costa Smeralda (de Smaragdkust) – klinkt als een peperdure paté die je op toastjes smeert. En inderdaad: goedkoop is het hier niet. Een maaltijd kost al snel een weekloon in andere delen van Italië, maar gelukkig is het uitzicht gratis (voorlopig nog). De sfeer is een unieke mix van Italiaanse flair en internationale jetset: stelletjes in matching linnen outfits, jachten groter dan de veerboot naar Texel, en zonnecrème die naar exclusieve parfumerie ruikt. Je hoeft hier geen beroemdheid te zijn, maar het helpt wel als je eruitziet alsof je er één zou kúnnen zijn.
In Porto Cervo doen ze alle moeite om mensen met een armzalige bus te weren maar het lukt me toch een plekje te vinden met links een Maserati en rechts een Ferrari. Porto Cervo is een pittoresk plaatsje dat speciaal lijkt ontworpen om er nonchalant rijk uit te zien. Noem de tien duurste winkels ter wereld en je vindt ze hier. Prada. Gucci, Louis Vuton, Rolex om er wat te noemen. Er staan geen prijzen bij in de etalage. Alles is op aanvraag. Hier smelten niet de ijsjes die je koopt zijn maar je bankrekening.
Toch is het leuk om hier rond te lopen. De bouwstijl lijkt hier erg Noord-Afrikaans, alles is kleurig en is goed onderhouden. We drinken een koffie op de centrale piazza en zijn niet eens ons maandelijks pensioen kwijt.
Stella Maris
Maar wij komen hier eigenlijk niet voor de mega-jachten en luxe huizen. Er is ook een bijzonder mooie Stella Maris-kerk. Deze charmante, wit-gestucte kerk uit de jaren 60 is ontworpen door architect Michele Busiri Vici en lijkt zo uit een mediterrane droom te komen, compleet met ronde vormen, een golvend dak en een pittoresk torentje dat uitkijkt over de haven.

Binnen is het net zo bijzonder: eenvoud en elegantie gaan hand in hand. Je vindt er moderne religieuze kunst, waaronder een schilderij van El Greco – ja, dé El Greco – alsof de hemel zelf er een cultureel accent heeft achtergelaten. De Jezus die er staat lijkt niet aan het kruis te lijden maar op een race party te staan. En het uitzicht vanaf het plein voor de kerk? Dat is misschien wel het mooiste van heel Porto Cervo: turkooizen zee, zacht glooiende heuvels en jachten die eruitzien als speelgoedbootjes van bovenaf.
Stella Maris is klein, stil, zonder overdaad en wonderschoon. Zelfs als je niet gelovig bent, is dit een hemelse tussenstop.
Su Monte ‘e s’Ap
We reizen verder richting Olbia. En er voorbij want Olbia is een grote stad die ons weinig te bieden heeft. Iets ten zuiden ervan rijden we een stoffige, hobbelige weg af om bij het Su Monte ‘e s’Ap te komen.

Dit zogeheten “reuzengraf” is een indrukwekkende Nuraghische graftombe, gebouwd tussen 1800 en 1600 v.Chr. De naam doet vermoeden dat er reuzen begraven lagen, maar dat was om het beestje een naam te geven. Het gaat hier om gewone mensen (maar dan wel belangrijke, als we de omvang van het monument mogen geloven). Het graf werd waarschijnlijk gebruikt voor collectieve begrafenissen – je zou kunnen zeggen: een soort prehistorische groepsverzekering voor het hiernamaals. En eigenlijk verschilt het niet heel veel van onze eigen hunebedden. Er zijn meer van dit soort ‘reuzen graven’ maar dit is de grootste van Sardinië.
Wat Su Mont’e s’Abe bijzonder maakt, is de vorm: een lange, smalle grafkamer van opgestapelde stenen met aan de voorkant een halfrond plein – de zogeheten “exedra” – waar rituelen en ceremonies werden gehouden. Het is een prachtige plek maar ik blijf me afvragen hoe mensen dit 4000 jaar geleden voor elkaar kregen zonder bulldozer of YouTube-tutorial.
Vanaf dezelfde plek kunnen we nog even naar boven klimmen naar Castle Pedroso , een 13e/14e-eeuws kasteel wat de bevolking moest beschermen tegen rovers en piraten. Het is gedeeltelijk hersteld en vanaf het kasteel heb je een mooi uitzicht over het landschap.
Onze volgende stop is een heel stuk naar het zuiden. Ongeveer anderhalf uur rijden waarvan een groot stuk snelweg. Daar mag je overigens maar 90. Ik verbaas me sowieso over de snelheden hier. Het is heel veel 50 km/u, ook buiten de bebouwde kom. Maar ook veel 30 en als je geluk hebt, stukjes 90. Ik vind het helemaal verwarrend omdat wel aangegeven wordt waar een limiet begint maar niet waar hij eindigt. Ik heb regelmatig een sliert ongeduldige auto’s achter me aan terwijl 30 rijdt. Pas op Google zie ik dan dat ik alweer 90 mag.
Bij Orisei gaan we de bergen in. Via Dorgali rijden we over de SS125 (een prachtige weg om te rijden) naar de Passo di Genna Silana (1002 m). Daar begint een wandeling die we morgen willen doen. Een paar honderd meter verder ligt een camperplaats Area Sosta Silana (€25). We hebben een prachtig uitzicht maar verder is de camping niet veel. Twee wc’s, 4 douches (waarvoor je 200 meter een weg naar beneden moet lopen) en een kaal, open terrein. Wat de camping toch vijf sterren geeft is de vriendelijkheid van de mensen. Er is geen broodservice maar ze bellen de hele familie af om te kijken of iemand dat toch nog even kan regelen. Met als resultaat dat we morgenochtend vers brood krijgen. Hier op hoogte zakt de temperatuur wel meer dan aan de kust. Tegen de avond zitten we al op 11 graden en het dieptepunt is nog niet bereikt. Reden genoeg om de kachel weer een slinger te geven.
Gola di Gorropu
Donderdag 8 mei – Diep in het ruige oosten van Sardinië ligt een kloof die zo indrukwekkend is dat hij de bijnaam “Grand Canyon van Europa” heeft gekregen – en dat is niet eens overdreven marketing. We hebben het over de Gola di Gorropu (Sardijns voor ‘afgrond’), een gigantisch natuurwonder dat miljoenen jaren geleden werd uitgesleten door de rivier de Flumineddu. Moeder Natuur laat daar duidelijk haar dramatische kant zien. En vandaag lopen wij daar naartoe. Vanaf de camping is het een kleine kilometer naar het beginpunt, maar de campingbaas biedt aan ons even met de auto te brengen. Van mij krijgt de camping er spontaan een ster bij!

Het is een stevige wandeling om bij de ingang van de kloof te komen. Er is een makkelijke route, maar wij kiezen natuurlijk de zware. Dit betekent dat we in vier kilometer ongeveer 700 meter moeten afdalen (we zitten op 1000 meter hoogte), over stenige paden, door bossen en langs steenlawines. Vroeger liepen hier veel geiten rond, en met een beetje geluk zie je nog een mouflon. Tegenwoordig zijn die allemaal gepromoveerd tot koeien met gehoorschade. Want met de bellen die ze om hebben, is het een hels kabaal. Mooi is dat de kalfjes niet worden gescheiden van hun moeder, maar gewoon bij haar mogen blijven. Ik vraag me alleen af of zij net zo’n last van de knieën hebben als ik door al dat afdalen.
Gelukkig is er afleiding genoeg. We worden royaal getrakteerd op prachtige uitzichten, en het weer werkt ook goed mee. We kijken niet alleen ver het dal in, ook de rotsformaties dichtbij zijn kunstwerken op zich. Verder staan er wat authentieke hutjes en vreselijk oude bomen. Die moeten we natuurlijk even een knuffel geven.
Na twee uur lopen komen we bij de ingang van de kloof. Je betaalt €6 om erin te mogen, en daar krijg je ook een interessante uitleg bij. Om in de kloof te komen moet er nog wat worden geklauterd, soms tussen smalle spleten door. Maar het is het waard. Met rotswanden die op sommige plekken tot wel 500 meter hoog reiken, is Gorropu een van de diepste kloven van Europa. Je voelt je er spontaan een mier met wandelschoenen. De kloof ligt tussen de Supramonte-bergen en vormt een natuurlijke grens tussen de dorpen Orgosolo (waar we morgen langsgaan om de muurschilderingen te bekijken) en Urzulei.

In de kloof zie je een surrealistisch landschap van witte kalksteen, verweerd en gevormd in allerlei grillige vormen. Het zonlicht verandert de kloof in een kleurenspektakel waar geen Instagram-filter tegenop kan.
Gorropu huisvest ook een paar zeldzame dier- en plantensoorten. Denk aan de eerder genoemde mouflon (een soort gespierd wild schaap met attitude) en de steenarend, die hoog boven je cirkelt met een blik van: “Wat doe jij hier eigenlijk?”. En er gaan lokale legendes rond over geesten die door de kloof zouden dwalen, maar die hebben – gelukkig – vandaag een vrije dag.
We lopen de kloof zo ver mogelijk in, waarbij het laatste stuk echt uit klauteren bestaat. Op een gegeven moment kun je niet verder zonder klimuitrusting. Daar nemen we pauze om volledig te genieten van deze heerlijke omgeving.
Maar goed, we moeten ook nog terug. Dat kan op twee manieren. Als je er €18 voor over hebt, brengt een jeep je weer naar boven. Anders moet je gewoon weer die vier kilometer en 700 hoogtemeters overbruggen.
We bereiden ons daarop voor door de meegebrachte broodjes op te eten bij de rivier. Hier kunnen we ook de flessen bijvullen uit een natuurlijke bron. En daarna gaan we met gezwinde pas omhoog – die al snel minder gezwind wordt. Ik kan me voorstellen dat anderen vinden dat we ons omhoog slepen. En dat doen we ook. Elke kilometer komen we even bij, en uiteindelijk doen we over de terugweg maar een kwartiertje langer dan de heenweg (en maken we minstens 100 foto’s minder).
De wandeling naar de Gola di Gorropu is prachtig en laat een permanente indruk achter. En spierpijn. Veel spierpijn.
Barbagia
Vrijdag 9 mei – We zitten in Barbagia en voordat we verder reizen, willen we graag nog wat van dit gebied zien. Daarnaast willen we naar Orgosolo (daarover later meer) en de enige manier om daar te komen is door dit gebied te rijden. En passant pakken we ook nog even Nuoro mee.
Barbagia is de ruige, ongetemde streek in het binnenland van Sardinië waar geiten meer stemrecht lijken te hebben dan mensen, en de bergen zó indrukwekkend zijn dat zelfs Google Maps af en toe zegt: “Ik weet het ook even niet.” Barbagia (of Barbagia di Nuoro, voor de puristen onder ons) ligt in het hart van het eiland en is vernoemd naar het Latijnse Barbaria, oftewel “land van de barbaren”. Dat was een ietwat onvriendelijke benaming van de Romeinen voor de lokale bewoners, die niet zo happig waren op belasting betalen en zich liever verscholen in de bergen dan zich aan de Romeinse regels te houden. Rebels bloed stroomt hier dus al eeuwen!

De streek is allesbehalve toeristisch cliché-Sardinië. Geen poederwitte stranden en luxe resorts, maar diepe ravijnen, mysterieuze nuraghes (prehistorische stenen torens die eruitzien alsof ze door reuzenkinderen gebouwd zijn), en dorpen waar tradities sterker zijn dan wifi-signalen. Denk aan herders die hun eigen kaas maken (de beroemde pecorino sardo), vrouwen die nog met de hand broodjes in bloemvorm kneden, en mannen in zwarte maskers die tijdens het Carnevale di Mamoiada als halfgod, halfdemon de straten op gaan. Waarom? Tja… waarom niet?
Barbagia is ook een zogenaamde blue zone, oftewel het domein van de zogeheten centenari: mensen die moeiteloos de honderd aantikken en nog steeds mopperen op de kwaliteit van de wijn (die ze overigens dagelijks drinken). Een dieet van brood, schapenkaas, honing en rode wijn schijnt wonderen te doen. Of misschien is het gewoon de berglucht.
Erdoorheen rijden is in elk geval een feest, alhoewel de claustrofobisch smalle weggetjes het een goddelijke ervaring maken; je bidt steeds dat er maar geen tegenligger komt.
Nuoro
Om toch ook een indruk te krijgen van een grotere plaats hier, gaan we in Nuoro kijken. Dat begint al met het vinden van een parkeerplaats, want ik heb gemerkt dat die lastig te vinden zijn in steden die tegen een berg aangeplakt zijn. Maar die hobbel nemen we, en daarvoor moeten we wel een stukje lopen voor we in het centrum zijn.
Nuoro – uitgesproken als “Noe-ro” (niet Nuro, tenzij je door de lokale nonna’s op een vriendelijke doch dringende manier gecorrigeerd wilt worden) – is de culturele hoofdstad van het binnenland van Sardinië, oftewel: het boeiende brein van Barbagia. Met een bevolking van iets meer dan 36.000 mensen doet Nuoro echt aan als een grote stad. Je kunt er dwalen door de straatjes die allemaal lijken te leiden naar een bar waar sterke espresso en nog sterkere meningen worden geserveerd. En eerlijk is eerlijk: je bent nooit ver weg van een kerkje, een oud vrouwtje met een mand vol pane carasau (dat flinterdunne, knapperige brood dat zo licht is dat het bijna zweeft), of een uitzicht waar je stil van wordt – al is stilte hier relatief, want overal rijden auto’s en overal staan auto’s. Ik heb er nog nooit zoveel auto’s op zo’n kleine oppervlakte gezien.
Nuoro is ook bekend als de geboorteplaats van Grazia Deledda, de eerste en enige Sardijnse winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur (1926). Haar werk ging vaak over de harde natuur van het binnenland, het traditionele leven, en mensen met meer innerlijke strijd dan een gemiddelde Netflix-serie. In Nuoro zijn ze dan ook trots op hun literaire roots – en terecht. Haar huis is nu een museum, waar je je kunt vergapen aan de eenvoud van haar leven en denken: laptoploos, wifi-loos, maar met een pen die sneed als een mes.
Ten slotte zijn hier een paar mooie musea waar je zo een dag mee stuk kunt slaan. Dat doen we niet, want we rijden liever door naar het hoogtepunt van deze dag.
Orgosolo
We hebben er flink voor moeten omrijden, maar we wilden per se naar Orgosolo, een bergdorpje in het hart van Sardinië. Hier wordt elke baby geboren met stoepkrijt in de hand. En je struikelt er niet alleen over stenen in de straatjes, maar ook over kunst, geschiedenis en een flinke dosis bandietenromantiek. Dit is geen gewoon dorp – dit is een openluchtmuseum met rebelse trekken (Ooit was het dorp berucht door zijn criminaliteit en zijn vele moorden. Jarenlang werden moorden vooraf aangekondigd d.m.v. brieven op de deur van de kerk…).

Gelegen in de regio Barbagia is Orgosolo een plek waar tradities nog springlevend zijn. Je komt er herders tegen in traditionele Sardijnse klederdracht, niet voor de folklore, maar gewoon omdat dat hun dagelijkse outfit is. Wat Orgosolo echt bijzonder maakt, zijn de muurschilderingen, of murales. Verspreid over het dorp vind je er meer dan 200 – en dat voor een gemeenschap van nog geen 4.000 inwoners. Dat is dus ongeveer één kunstwerk per twintig mensen. Banksy zou er jaloers van worden. De meeste vind je in de hoofdstraat en daar gaan we dan ook doorheen in het tempo van een bejaarde met één been. Ik maak 80 foto’s. Veel te veel om hier te plaatsen, het zou het internet verstoppen. Dus je moet het met een kleine selectie doen.
De eerste schilderingen verschenen in de jaren ’60, toen het tekenpapier op was en een anarchistische theatergroep besloot dat kale muren maar saai waren. Sindsdien zijn de murales uitgegroeid tot een kleurrijke kroniek van politiek commentaar, dorpsleven en wereldgebeurtenissen. Zo kun je op één muur Che Guevara tegenkomen, op de volgende Karl Marx, en een paar huizen verder een boze kip met een mening over globalisering. Alles kan in Orgosolo.
De naam ‘Orgosolo’ komt mogelijk van het Latijnse orgoliosus, wat ‘trots’ betekent – en dat merk je aan alles. De inwoners zijn trots op hun cultuur, hun dialect, hun wijn en hun geschiedenis, hoe ruig die ook is. Want ja, Orgosolo had lang de reputatie van bandietenbolwerk. In de twintigste eeuw was het berucht vanwege vetes, ontvoeringen en een misdaadcijfer waar zelfs Netflix-seriemakers van zouden opveren. Tegenwoordig is het gelukkig een stuk vrediger – al zit de portemonnee voor de zekerheid toch in de onderbroek – maar dat ruige imago geeft het dorp nog steeds een zekere charme. Een beetje alsof je op vakantie bent in een western, maar dan met pasta en muurschilderingen.
Het is leuk om door het dorp te dwalen, want Orgosolo is rauw, kleurrijk en verrassend levendig. Er is een enkel souvenirwinkeltje, maar verder lijkt het de storm van het toerisme nog wat te ontwijken. En mocht je verdwalen in een steegje, geen zorgen: je komt vast een herder tegen die je de weg wijst.

We gaan via een route weer richting de kust. Zo pakken we toch nog een extra stukje van dit authentieke landschap mee. Mochten we hier ooit weer komen, dan zou ik graag wat meer tijd besteden in dit gebied. Wat wandelen of fietsen om er echt ‘in’ te zitten. We eindigen aan de kust bij Bardisardo. Op camping La Pineta (€26) kunnen we terecht na een eindeloos lange inschrijving waarbij ze zelfs willen weten hoeveel potten pindakaas je thuis in de kast hebt staan. Maar eenmaal binnen staan we op een mooie plek en heeft de camping álle faciliteiten. Misschien nemen we morgen een vakantiedag op.
Alle genoemde plekken kun je vinden op deze kaart.
Wat een verrukkelijk reisverslag weer.
Dank je Ruud. Het was een flinke klus deze keer want er is zoveel te vertellen.
Wat weer een prachtig verslag en wat hebben jullie veel beleefd.
Dank je Aukje. Dat klopt en daarom hebben we nu een paar dagenn’vakantie’ 😜
Wauw! Genieten zeg! Ook voor mij als lezer 🙂
Leuk om te horen Hilda. Dank je.
Wat een mooi verslag weer !
Dank je.
Barbaren, Vandalen en nog ergens Filestijnen. Geinig volkerennamen die wij zo anders gebruiken.
Weer 2 eilanden op mijn todo-lijstje.😎
Op de fiets Loes? Het is zwaar trappen hier hoort. Gelukkig zijn de Barbaren, Filistijnen en Vandslen al weg.
Een mooi verslag over een mooi eiland!
Gelukkig mogen wij er binnenkort ook weer naar toe!
Dank je. We zullen wat moois voor je over laten.
Prachtig weer Hans!
En wat is het daar mooi!
Dank je Marjan. En eigenlijk is mijn conclusie dat het overal mooi is. Maar wel vaak op een ander manier.
Wauw, wat een prachtig verteld reisverslag Hans. De foto’s geven de mooie omgeving en bijzonderhed goed weer. Al kan het natuurlijk niet op tegen ‘je moet erbij zijn en gezien hebben’.
Dank je Anneke. Leuk dat je met ons meereist.
Hoi Saskia en Hans,
Wat maken jullie weer een fantastische reis met veel avontuur zeg. Door de foto’s erbij te zien lijkt het net of ik meereis. Genieten met de grote G zeg maar.
Goede reis verder en tot blogs.
Hartelijk groet Helma
Dank je Helma. Wat leuk dat je meereist.