Sardinië (3)

Alle genoemde plekken kun je vinden op deze kaart.

Zaterdag 17 mei – Een fijne camping met wasmachine is natuurlijk vragen om een wasje. Dus dat hebben we gedaan. Alles weer fris, en de kaas ruikt weer sterker dan de sokken.

Later op de dag wandelen Jan en Weike zomaar de camping op. Niet afgesproken, maar wél gezellig. En ja, als je elkaar een volle dag niet hebt gezien, dan moet er natuurlijk bijgepraat worden. Alsof we een maand in afzondering hebben gezeten.

Ze melden dat er een goed restaurant een stukje verderop zit. Dus hop, ineens gaan we uit eten. Geen pan, geen afwas, wél wijn. Zomaar weer een vakantiedag. Alsof het niks is.

Buggerru

Zondag 18 mei – Vandaag fietsen we naar Buggerru, een dorpje dat een kilometer of acht terug ligt. Eergisteren reden we er al doorheen en zagen we het in de diepte liggen.

Buggerru ligt aan de westkust van Sardinië en klinkt als iets dat je huisarts met een frons diagnosticeert. In werkelijkheid is het een slaperig kustdorpje waar zelfs de wind lijkt te geeuwen. Ooit was het een bloeiend mijnwerkersdorp, compleet met protesten, uitbuiting en stoflongen — nu is het vooral stil. Die geschiedenis voel je nog. Er is een oud mijnmuseum waar je leert dat mensen hier vroeger met een schop en wat moed hun leven riskeerden, terwijl ik al zucht als m’n espresso te heet is.

De hoofdstraat heeft iets van een filmdecor na sluitingstijd. Een paar oude gevels, een bar waar drie mannen permanent kaart lijken te spelen, en wat dichtgetimmerde huizen. En verder: rust. Geen hysterisch toerisme, geen menukaarten met foto’s, alleen het geluid van de zee en je eigen gedachten — of in mijn geval: de overpeinzing welke smaken ijs ik deze keer zal nemen. 

Het is hier gezellig druk met locals die elkaar treffen voor een koffie, een ijsje of een lunch met veel handgebaren. Verder gebeurt er weinig. Geen souvenirs, geen frutsels, geen winkeltjes met magneetjes in de vorm van Sardinië. Eigenlijk: gewoon geen winkels. Dus ook geen reden om te blijven hangen.

We stappen weer op de fiets. Eerst klimmen om het dorp uit te komen, daarna een lange afdaling die eindigt bij een strand van drie kilometer. En nee, daar fiets je natuurlijk niet zomaar aan voorbij. 

We parkeren de fietsen en gooien onszelf een uurtje in het zand. Beetje liggen, beetje pootjebaden, beetje nadenken over hoe weinig we eigenlijk nadenken. Tot het strand verandert in een bakplaat en wij langzaam beginnen te garen. Tijd om de schaduw op te zoeken bij de bus.

Morgen wordt het weer mooi weer, maar we trekken toch verder. Al die rust is heerlijk, maar ik wil ook weer iets zien. Mijn zwerfhart begint zich te roeren.

Nuraghi

Maandag 19 mei – Een nuraghe. Klinkt als iets dat je bij de bouwmarkt koopt om je terras op te leuken…, maar het is dus een soort prehistorische toren die je vooral op Sardinië tegenkomt. Of nou ja, overal op Sardinië. Het is hier dus bezaaid met dat soort mysterieuze bouwwerken. Er zijn er inmiddels meer dan 7000 ontdekt, wat best indrukwekkend is voor iets waarvan niemand precies weet wat het nou moest voorstellen. Tot nu toe hebben we ze steeds overgeslagen want we heb er één, – de grootste, de belangrijkste, de best bewaarde, de enige die UNESCO Werelderfgoed is- uitgekozen en die gaan we vandaag bekijken. We moeten er wel anderhalf uur voor landinwaarts rijden maar je moet er wat voor overhebben. 

Even terugspoelen in de tijd. De nuraghe zijn gebouwd door – verrassing – de Nuragische beschaving. Die bestond van ongeveer 1800 tot 500 voor Christus. Dat is dus vóór de Romeinen én vóór de Grieken. Deze mensen bouwden torens van basaltblokken, zonder cement, maar met zoveel toewijding dat ze 3000 jaar later nog steeds fier overeind staan. Mijn schutting haalt de vijf jaar niet, dus dat zegt wel wat.

Maar waarom? Tja, daar wordt dus nog steeds over gespeculeerd. Waren het forten? Tempels? Uitzichttorens? De voorloper van de Dixi? Waarschijnlijk van alles wat. Ze zijn vaak strategisch gebouwd, met zicht op valleien of andere nuraghe in de buurt. Alsof men dacht: “Zolang ik mijn buren kan zien, voel ik me veilig.” Dat, of ze hadden gewoon heel slechte wifi en moesten dichterbij komen voor bereik.

En dan is er Su Nuraxi di Barumini die wij hebben uitgekozen. Niet zomaar een nuraghe, maar de Beyoncé onder de nuraghe. Met een indrukwekkende stenen architectuur die zelfs de Romeinen jaloers zou hebben gemaakt (als ze toen al jaloers waren geweest en niet gewoon alles platwalsten).

Wat je daar aantreft, is geen losse toren, maar een compleet complex. In het midden staat de hoofdtoren, gebouwd rond 1500 v.Chr. Die toren is ooit zo’n 18 meter hoog geweest, met dikke muren en binnenin een soort kegelvormige ruimte. En niet één kegel, maar drie. Boven elkaar. 

Rond die centrale toren staan vier kleinere torens die later zijn toegevoegd (zo’n 300 jaar later – het was toen ook al lastig om een goede aannemer te vinden). Samen vormen ze een vierkant, verbonden door dikke muren. Daar omheen ligt een hele nederzetting: hutten, steegjes, flexplekken, en zelfs een soort rioolsysteem. Ik verzin dit niet. Deze mensen hadden een afwateringssysteem voordat wij doorkregen dat gewoon op straat in de goot poepen geen goed idee is. 

Wat Su Nuraxi nou precies was? Grote kans dat het begon als een verdedigingswerk – dikke muren, goed zicht over het dal, strategisch gepositioneerd. Maar naarmate de tijd vorderde, groeide het uit tot een soort mini-stad. Een plek waar mensen woonden, werkten, rituelen uitvoerden, en waarschijnlijk ook af en toe bekvechtten over wie er aan de beurt was om geiten te hoeden.

Er zijn aanwijzingen gevonden voor landbouw, met opslagruimtes voor graan en voedsel, en resten van aardewerk en werktuigen. Geen gouden sieraden of fancy voorwerpen.  Het was geen bling-bling-cultuur, maar meer een “laten we zorgen dat we niet omkomen van de honger en dat de muren recht blijven staan”-mentaliteit.

Su Nuraxi lag eeuwenlang verborgen onder een onschuldige heuvel. Tot in de jaren ’50 archeoloog Giovanni Lilliu langskwam met z’n schop, z’n doorzettingsvermogen en waarschijnlijk een flinke dosis zonnebrandcrème. Hij groef, onderzocht, noteerde en kreeg het voor elkaar om deze plek wereldwijd op de kaart te zetten. En geef hem eens ongelijk.

We hebben geluk. Als we aan komen lopen, kunnen we meteen aansluiten bij een rondleiding in het Engels (€15 p.p.) die een uurtje duurt. De gids legt -met een heel serieus gezicht- uit wat al die stenen waarschijnlijk betekenden, terwijl ik alwéér mijn hoofd stoot tegen een doorgang van 1.60m hoog. Maar eerlijk is eerlijk, het voelt best indrukwekkend om tussen muren te staan die 3000 jaar geleden met de hand zijn opgebouwd. Zonder cement. Zonder hijskranen. En waarschijnlijk met een hoop rugpijn.

Su Nuraxi is een soort archeologische tijdcapsule, opgetrokken uit duizenden kilo’s steen en nog meer eeuwen mysterie. Eigenlijk een prehistorisch testament dat zegt: “Wij waren hier. We bouwden. En we deden dat verdomd goed.”

Daarna moeten we weer anderhalf uur terugrijden naar de kust. Want we willen daar de Dune du Piscinas bezoeken. Ik had gelezen dat dit de hoogste duinen van Europa zijn die direct aan zee liggen.

Dune di Piscinas

Om er te komen gaan we een weg af die steeds kleiner en bochtiger wordt. We rijden door een verlaten mijngebied, met spookachtige restanten van wat ooit het mijnwerkersdorp Ingurtosu was. Het is het soort plek waar je spontaan gaat fluisteren, ook al is er niemand behalve een paar geiten op een heuvel. En een verdwaalde Duitser. 

Het asfalt verandert in steenslag met diepe gaten. Net iets beter dan het asfalt in de meeste dorpen. Zo hobbelen we een paar kilometer door totdat we bij camping Sciopadroxiu (€32) komen. Gelukkig hoefden we niet te vragen waar het is want spreek dat maar eens uit. Een beetje rommelige camping maar wel met mooie plekken. 

Tegen de avond fietsen we de laatste paar kilometers naar het strand want we willen graag de zonsondergang zien. 

De Dune di Piscinas een van die plekken waar je je ineens in de Sahara waant, terwijl je gewoon op Sardinië bent. Zonder kamelen, maar mét zeezicht. Ze liggen in het natuurgebied Costa Verde (de Groene Kust), al doet de naam op het eerste gezicht weinig eer aan de uitgestrekte zandbak die daar ligt.

De Dune di Piscinas zijn de grootste duinen van Europa die direct aan zee liggen. Sommige zijn tot wel 100 meter hoog, en ze verschuiven langzaam met de wind alsof ze op zoek zijn naar een betere plek om vakantie te vieren. Het gebied is droog, zanderig en heet, maar ook bijzonder fotogeniek – zeker tijdens zonsondergang, als het zand goud kleurt en je je bijna verplicht voelt om er een existentiële selfie te maken. 

Dat was ons plan. Het universum had een ander plan en verborg de zon achter een binnenkomend wolkenfront. En daar verander je niets aan dus we genieten gewoon van deze immense zandbak. Bijzonder is ook dat zeeschildpadden hier komen om hun eieren te leggen. Helaas zien we ze niet vandaag. Mogelijk heeft dit wat te maken met de dagsoep (schildpadsoep ) van de strandtent hier. 

Maar de Dune di Piscinas zijn het omrijden waard. Al is het maar om tegen jezelf te kunnen zeggen: “Vandaag ben ik in de woestijn én aan het strand geweest. Tegelijk.” En dat zonder Sardinië te verlaten.

Alle genoemde plekken kun je vinden op deze kaart.

4 gedachten over “Sardinië (3)

Leuk als je reageert

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.